Intro Projecten Teksten Websites Illustraties
Teksten > Remmerstein


Deze tekst heb ik geschreven voor het boek Geschiedenis van Rhenen, in 2008 uitgebracht door Uitgeverij Matrijs.

.


Remmerstein is nog altijd een bestaand landgoed bij Rhenen. In de bossen achter de Oude Veense Grindweg staat een groot landhuis met die naam. Wie honderd jaar geleden Remmerstein had bezocht, zou echter weinig meer hebben aangetroffen dan een paar boerderijtjes tussen de weilanden en de tabaksvelden. Het grote landhuis staat dan ook niet op de plek van het oorspronkelijke Remmerstein. De plek van het oude kasteel wordt gemarkeerd door een negentiende-eeuws duiventorentje, in het restant van de slotgracht. Ernaast, op de plek van het bijbehorende herenhuis, staat nu een elegant wit huis van precies een eeuw oud. Vanaf de Cuneraweg biedt het complex geen florissante aanblik: een boerderijtje, een oude tabaksschuur en een verweerde muur met het opschrift "Kweekerij de Duiventoren" bepalen het beeld.

Het is een rustiek plekje, maar behalve het landhuis ver weg in het bos herinnert niets aan de grandeur die Remmerstein ooit gehad moet hebben - toen het een "fraeye en vermakelyke buiten-plaats" was.

 

De buitenplaats

In de Nederlanden was onder de rijke stedelingen van de zeventiende eeuw een nieuwe mode opgekomen: om zich 's zomers met het gezin terug te trekken op het platteland, even weg uit de drukte van handelssteden als Amsterdam. In het begin gebeurde dit meestal op een "heerschapskamer": een deftig vertrek op een boerderij. Vanaf het midden van de zeventiende eeuw werden echter steeds meer echte buitenhuizen gebouwd: grote, statige gebouwen die enkel waren gebouwd om 's zomers bewoond te worden, en om indruk te maken. Niet voor niets verrezen veel buitenplaatsen langs druk bevaren rivieren als de Vecht: elke passant kon de rijkdom van de buitens bewonderen. Aan de Vecht, aan de Amstel, in droogmakerijen, in het Kennemerland, aan de Vliet bij Den Haag en in vele andere streken ontsonden hele linten. Behalve nieuw gebouwde complexen werden ook een aantal bestaande kastelen en voormalige kloostercomplexen door stedelingen gekocht en als buitenplaats gebruikt.

Het werden echte lusthoven die, hoewel vaak gecombineerd met landbouw- en bosgronden, de eigenaars meer geld kosten dan dat ze opbrachten. Enorme stukken grond werden als tuin ingericht, volgens de mode van die tijd met veel rechte hoeken, geometrische patronen en klassiek aandoende beelden en fonteinen. Een beetje buitenplaats had bovendien ook nog een koetshuis, een tuinkoepel, oranjerie (broeikas), een volière en een of meerdere boerderijen. Een groot ijzeren hek aan twee stenen palen maakte het geheel compleet.

 

Remmerstein in de achttiende eeuw

Ook de ridderhofstad Remmerstein bij Rhenen werd een buitenplaats. Daarvoor was het een kasteeltje, al is er van de geschiedenis vóór de achttiende eeuw weinig bekend. In vijftiende-eeuwse stukken wordt de naam al genoemd en in de zeventiende eeuw staat het huis op enkele kaarten aangegeven, maar meer niet. [1]

Het kasteeltje was, getuige tekeningen uit 1731 en 1752, een bescheiden, maar wel hoog gebouw met twee uitbouwtjes, omgeven door een gracht. [2] Het niet erg grote, woontoren-achtige gebouw wel werd aangeduid als "Spijker", een naam die oorspronkelijk "graanopslag" betekent: uit de tijd dat de tienden achter veilige stenen muren lagen opgeslagen. [3]

Waarschijnlijk is het Spijker naar de smaak van de achttiende-eeuwse bewoners wat aan de kleine kant geweest, want ernaast, buiten de slotgracht, werd een nieuw herenhuis gebouwd. Hierin was wat meer plaats voor bewoning op stand: het had vijf kamers beneden en zes boven. Een kaart uit 1770 toont bovendien een uitgebreide tuin met geometrische patronen. Zo kon Remmerstein in een advertentie uit 1766 nadrukkelijk als een "fraeye en vermakelyke buiten-plaats" omschreven worden. [4]

Remmerstein werd dan ook door gegoede lieden bewoond. Rond het midden van de achttiende eeuw was het buiten in handen van Gijsbert van Brienen, heer van Levendael en Remmerstein, vroedschap en meermalen burgemeester van Rhenen. [5] In 1759 werd het gekocht door de doopsgezinde predikant in ruste Cornelius van Engelen (ca. 1722-1793). Deze had belangstelling voor de landbouw en kwam naar Remmerstein om de nieuwe inzichten van de Engelse wetenschapper Jethro Tull (1674-1741) toe te passen op de bij het landgoed behorende boerderij De Zundert. Of dit een succes werd vermeldt de historie niet, want in 1763 verliet Van Engelen Remmerstein alweer om als predikant in Huizen aan de slag te gaan. Wel bracht hij in de daaropvolgende jaren een vertaling uit van Tulls werk. Onder de titel "De nieuwe wyze van landbouwen" beschreef hij daarin hoe men "zeer groote oogsten van de graanen, peulvrugten en aardgewassen" kon bereiken. [6]

Een kleine tien jaar later, in 1772, werd ene Jacob Haksteen eigenaar van Remmerstein voor f 4.500. [7] In de jaren daarna maakte Haksteen politieke carrière in Rhenen als vroedschap, schepen en burgemeester. Tevens was hij bezitter van de heerlijkheid Cadier en Blankenberg in de huidige provincie Limburg. In 1774 breidde Haksteen Remmerstein uit met een aantal boerderijen, waaronder De Swetselaar en De Zundert (die in de tijd van Van Engelen ook bij Remmerstein had behoord) en andere landerijen. In 1775 en 1776 kocht hij daar een laan met 98 beukebomen te Achterberg bij. [8]

In 1788 werd Haksteen, die zich tijdens de woelige jaren van het patriottisme in het Oranjekamp bevond, door de stadhouder aangesteld als vroedschap in Alkmaar. [9] Vermoedelijk heeft hij Remmerstein toen van de hand gedaan, en bij zijn terugkeer naar Rhenen een andere buitenplaats gekocht, Heimerstein, voor f 46.700. [10]

Haksteens turbulente huwelijksleven is overigens het vermelden waard. Toen hij in 1771 in Groningen trouwde zorgde dat meteen voor een rel: niet alleen had zijn schoonvader Hermanus Christiaan Hoising er een bruidloftslied getoonzet en laten uitgeven [11], Hoising had er ook dansmuziek laten spelen en een menuet gedanst. Als ouderling werd hem daarop het avondmaal ontzegd, wat het volgende jaar door Betje Wolf in het rijm "De Menuet en de Dominees-pruik" belachelijk gemaakt werd. [12] Later scheidde Haksteen weer zijn vrouw en woonde daarna op Heimerstein ongehuwd samen met ene Eva Helena Jacoba de Swart. In 1803 kregen zij zelfs een zoontje. Hun voornemen om uiteindelijk te trouwen werd ruw verstoord. Op 20 april 1809 tekenden ze hun ondertrouw, maar de volgende dag overleed Haksteen, 64 jaar oud. [13]

 

Zware tijden

Op het moment dat Haksteen op Heimerstein overleed, maakte het land een crisis door. Vanaf het midden van de achttiende eeuw zat de klad in de Nederlandse economie, maar in de woelige Franse tijd (1795-1815) waren handel en nijverheid in de Nederlanden echt in het slop geraakt. Ook de rijken moesten bezuinigen, en velen beknibbelden op de uitgaven aan hun geldverslindende buitenplaats. Heel wat buitens gingen in de verkoop, en werden voor een appel en een ei aangekocht door meer fortuinlijke stadgenoten, of door lieden die snode plannen hadden. Heel wat makelaars, aannemers en slopers zagen er wel brood in om een buitenplaats te kopen, de gebouwen af te breken en de bomen te vellen, en het zo vrijgekomen puin en hout met winst te verkopen. Het kaalgeslagen terrein kon dan weer verkocht of verpacht worden als lucratieve landbouwgrond.

"Welk een menigte puinhopen zien wij hier..." kon de tijdgenoot dan ook opmerken. "Bij het afnemen van de algemeene welvaart verminderen ook van tijd tot tij, en thans met vrij snellen spoed, de Lusthuizen en Buitenplaatsen die in tijden van overvloed en weelde gesticht zijn." [14]

Zoals we zullen zien, waren er ook lieden die dergelijke ambities hadden met Remmerstein. In 1809 was de buitenplaats Remmerstein alweer enkele jaren in handen van de Amsterdammer Theodorus van Effen, die in dat jaar overleed. Zijn weduwe Johanna Roelofs verkocht het landgoed aan een compagnonschap van drie heren: Jacobus van Dorsten, Jacobus de Vaal en Willem de Bruijn. Op 2 oktober 1809 werd een onderhandse verkoop gesloten, die op 25 september 1810 voor de notaris werd bekrachtigd. [15] Het tussenliggende jaar namen de heren te baat om de aankoopsom bij elkaar te krijgen. Remmerstein was op dat moment 119,5 morgen (101,5 hectare) groot en bestond uit het herenhuis met tuinmanswoning en andere opstallen, drie boerenbedrijven en een bos van 60 morgen compleet met boswachtershuis. De prijs voor het geheel was f 54.900, waarvan de drie de helft direct voldeden maar de andere helft, f 27.000, in vier termijnen zouden afbetalen.

De drie kopers waren op het oog geen typische buitenplaatsbezitters. Jacobus van Dorsten was drogist en handelaar in verfwaren op de Voorstraat in Utrecht. Jacobus de Vaal woonde aan de Twijnstraat en was daar meester-grutter, runmolenaar en wijkmeester. Willem de Bruijn tenslotte was een landbouwer afkomstig uit Werkhoven, en tevens neef van Van Dorsten.

De werkwijze van de drie compagnons was doordacht. Om het eerste deel van de koopsom te voldoen legden ze eigen geld in en sloten een aantal leningen af. Vervolgens was het de bedoeling om "uit de verkoop van afbraak en sloping der gebouwen en veiling van boomen" de rente te voldoen en een aantal leningen af te lossen. Na verkoop van het landgoed betaalden ze dan de rest af en hielden er zelf hopelijk een mooi bedrag aan over. "De bestemming om winst te doen was kennelijk in die koop," gaf Van Dorsten achteraf toe. "Het was eigentlijk eene grote Sloperij, welke langzamerhand werd ten uitvoer gebragt, terwijl intusschen het landgoed wat deszelfs gewone inkomsten betreft, gemeenschapp[elijk] wierd geadministreerd." [16]

De drie hadden een duidelijke taakverdeling. Vanuit Utrecht nam Van Dorsten de financiële kant van de zaak op zich. Hij regelde, samen met De Vaal, de benodigde geldleningen en voerde de administratie. De Bruijn "bewoonde een der huizen, had voornamelijk de administratie der landerijen, verkogt houtgewassen, bijzonder opgaande boomen, vooral dennen en sparren." [17] Jaarlijks werd een rekening opgemaakt.

De Bruijn bewoonde in ieder geval niet het hoofdgebouw, want dat werd door het driemanschap al in december 1809 te huur aangeboden in de Utrechtse courant, waarbij tegelijk de verkoop van "een groote partij Beuken, Eiken en Sparren boomen" werd aangekondigd. [18] Gedurende de tijd dat de drie compagnons Remmerstein bezaten, moet het gelukt zijn om een huurder voor het herenhuis te vinden, want de inkomstenpost "huishuur" komt meermalen in de administratie voor.

 

Het compagnonschap op Remmerstein

Nu geen van drieën Remmerstein met kostbare pracht en praal bewoonde, was winst de belangrijkste bestaansreden van de buitenplaats geworden. Van de administratie uit die jaren zijn vele documenten bewaard gebleven die een beeld geven van de exploitatie. Zo werd een deel van de tuinen en het bos dat het landhuis omgaf gekapt en jaarlijks via een openbare verkoping verkocht. De pacht van de verschillende boerderijen, de verhuur van het herenhuis en het jachtrecht en de verkoop van turf brachten ook aardig wat in het laatje. Ook werd er tabak geteeld. Dat jaar had Remmerstein "twee vrouwen in de tabak gehad, ieder zeven weeken," vermoedelijk bij de oogst. De dames verdienden hier acht stuivers per dag mee. [19]

De opbrengsten van Remmerstein vielen echter tegen. In 1812 moest Van Dorsten namens het driemanschap een nieuwe lening sluiten om buiten de rode cijfers te blijven. [20] De zaken van gingen in 1816 nog steeds "niet vooruit", zodat men toen besloot het landgoed openbaar te verkopen. [21] In april van dat jaar werd in de veiling in de Utrechtse courant aangekondigd, maar zonder succes, zodat men het een jaar later, in augustus 1817 nog maar een keer probeerde. [22] Ook nu zonder resultaat. Rentmeester J. de Ridder uit Amerongen kwam namens "een Heer uit Thiel" bij notaris Van Ginkel uit Veenendaal informeren naar de koopprijs, evenals ene Van der Poel uit Amsterdam. Ook deze potentiële kopers haakten af: "zij loeren nu op goedkoop," merkte notaris Van Ginkel op. [23]

 

Afbraak en verkoop

De financiële problemen van de drie compagnons waren inmiddels nijpend. Het aantal schuldeisers was door de jaren heen gestaag opgelopen tot dertien in getal, voor in totaal f 27.200. Zowel Van Dorsten als De Vaal had er zelf ook meer dan tienduizend gulden in gestoken. De Vaal raakte van dit alles behoorlijk in de rats. "Remmerstijn maakt mij soo verlegen, ik weet mij niet te raaden," schreef hij in 1817 aan zijn compagnon Van Dorsten, met het vriendelijke verzoek hem wat geld te brengen. [24]

In april 1818 bracht de verkoop van een van de drie boerderijen van het landgoed voor f 4410, ook geen soelaas. [25] Het driemanschap besloot daarom maatregelen te nemen, "namelijk eene gedeeltelijke sloping, bestaande in het van afbraak verkopen van het heerenhuis, den zogenaamde spijker of ondertoorn, de stalling en het vellen van alle opgaande gebouwen." Ze verkochten "het Heeren Huijs, het Spijk, het Nieuwe koetshuijs en stal, het tuijnmanshuijs, de koepel op den berg" en een groot aantal bomen inclusief die van het "Starrebos" en het "Slingerbos" voor afbraak aan drie slopers: Jacob van der Linden Ez., Jan van Wijngaarden en Pieter Niesen. [26] Ook het "het eijser hek met den steene paalen " moest eraan geloven. Alles bij elkaar bracht de sloop f 19.000 op. [27] Een dergelijke overeenkomst "voor afbraak" betekende overigens dat alleen de gebouwen en bomen eigendom werden van de slopers, met de verplichting deze af te breken. De grond en de overige gebouwen en gewassen bleven echter in handen van Van Dorsten, De Vaal en De Bruijn.

Ondanks alle verkopingen en kaalslag kwam De Vaal in 1819 echt in de problemen. "Zoo gij iemand, al was het bij ongeluk, in de graft had gestoten, zoud hij dan niet verpligt zijn alle hulpe bij te brengen tot redding?" vroeg hij Van Dorsten. "Te Remmerstijn ben ik in 't water gestoten. Gij zijt er mede in gevallen." [28]

Uiteindelijk besloot De Vaal zijn eenderde aandeel in Remmerstein te verkopen aan een van de schuldeisers, de landbouwer Willem van Schaik uit Oud-Wulven. Dit gebeurde op 27 april 1820, nog geen maand voor een nieuwe geplande openbare verkoping van het landgoed.

Van Dorsten had inmiddels al aankondigingen van de verkoop laten drukken en onder andere in Utrecht op de Sociëteit laten ophangen. Ook schreef hij De Bruijn een brief met de instructie om potentiële kopers over Remmerstein rond te leiden en hen vooral te doordringen "zoo van het schoone, aangenaame als voordeelige van dit goed." [29]

Vraagprijs voor het gehele landgoed, vermoedelijk door aankoop van extra bos of bouwland toch weer ongeveer 120 morgen groot, was f 36.900. Helaas voor Van Dorsten en zijn compagnons werd er niet meer geboden dan f 25.740, en voor dat bedrag ging Remmerstein vervolgens over naar jonkheer Willem Anne Beelaerts van Blokland, wonende in Utrecht.

 

De nasleep

Met de verkoop van Remmerstein waren voor het driemanschap, waarin Jacobus de Vaal inmiddels door Willem van Schaik was vervangen, de zaken nog niet gedaan. Er waren immers nog heel wat schuldeisers die hun geld terug moesten krijgen. Zo stond in februari 1821 de deurwaarder bij Van Dorsten op de stoep om de schuld jegens Maria Homoed uit Veenendaal en haar vader Roelof te innen. [30] Gelukkig was de hypotheek bij de vorige eigenaars, de erven Van Effen, inmiddels afgelost. De 7000 gulden die Van Dorsten aan hen teveel had betaald, kreeg hij weer terug, en hiermee zuiverde hij een aantal andere schulden aan.

Hiermee begonnen echter weer nieuwe problemen. Willem van Schaik, de nieuwe compagnon die zich in april 1820 in het driemanschap had ingekocht in de plaats van De Vaal, voelde zich niet geroepen tot het meebetalen aan al die schulden. In plaats daarvan vond hij dat hij wel recht had op een deel van die 7000 teveel betaalde guldens. Het kwam tot een rechtszaak, waarvan het pleidooi van Van Dorsten bewaard is gebleven. Op 4 juni 1821 werd het vonnis uitgesproken. De erven Van Schaik (Willem van Schaik was in november 1820 overleden) wilden in beroep gaan, maar 18 januari 1822 werd een schikking getroffen tussen Van Dorsten en de erven Van Schaik. Van Dorsten betaalde de erven Van Schaik 500 gulden en daarmee was de zaak geregeld. [31]

En zo kwam voor het driemanschap het avontuur met Remmerstein ten einde: wat een winstgevende exploitatie had moeten worden, eindigde met schulden en rechtszaken. De Vaal moest het eerst uitstappen, Van Dorsten zong het langer uit met een aantal meevallertjes (hij had onder ander "noch 1000 bij negotie bekomen" [32]) maar deze moest knarsentandend aanzien hoe Van Schaik, de nieuwe compagnon, zich aan zijn verplichtingen onttrok. Van Dorsten stierf het volgende jaar, misschien niet rijk maar nog altijd bezitter van een paar panden in de Utrechtse binnenstad. [33] De Bruijn, die van de drie de minste gelden had ingelegd, gaf de brui aan verdere onroerend-goedpraktijken en ook aan de landbouw: hij werd broodbakker in de Herenstraat in Rhenen, waar hij in 1837 overleed.

 

Wederopstanding en nieuw verval

Het Remmerstein dat jonkheer Willem Anne Beelaerts van Blokland in 1820 aantrof was een kaalgeslagen bedoening. Het herenhuis en de 'Spijker' waren kort daarvoor gesloopt, evenals een aantal bijgebouwen. De koepel in het bos stond in april van dat jaar nog overeind, maar zou getuige een brief van Van Dorsten, " dit jaar moeten weg geruijmt zijn". [34] Het poortgebouw was al veel eerder, in 1809, met de grond gelijk gemaakt. Wat er nog over was, waren een aantal boerderijen en een nog aardig groot bos. Beelaerts was echter van plan om het landgoed toch weer op stand te gaan bewonen.

Het was daarom dat hij zijn zoon François Guillaume Anne de eerste steen liet leggen van een nieuw herenhuis, op de plek van het oude. Boven de deur van het nieuwe huis was dan ook deze tekst aangebracht: "Toen Frans heer Willems zoon was twalef jaren oud, lag hij den stichtsteen, daar dit huis op is gebouwd. Remmerstein Jhr. Beelaerts van Blockland, 1820." [35]

Met Beelaerts van Blokland kreeg Remmerstein weer iets van de oude glans terug. Er was dan ook deftig personeel aanwezig: in 1830 bestond dat uit een huisknecht, een dienstbode en een werkbode. Tien jaar was er sprake van een jager en huisknecht, een tuinknecht en een dienstmeid. [36] Beelaerts zelf had een verdienstelijke carrière, waarin hij het schopte tot ridder in de orde van de Nederlandse leeuw, lid van de ridderschap en staten van Utrecht en, niet te vergeten, raadslid in Rhenen.

Bij zijn overlijden op Remmerstein in 1849 was Remmerstein ruim 179 hectare groot, en bestond uit huizen, boomgaarden, bouw- en weilanden, heide, bossen, lanen en hooilanden. [37] Zijn kinderen deden de buitenplaats in de verkoop, en deze werd voor het grootste gedeelte eigendom van de Rhenense familie Sandbrink. Zij zagen echter geen heil in het bewonen van Remmerstein, en verhuurden het landgoed aan tabaksplanters.

Zo kwam het tweede herenhuis van Remmerstein langzaam aan zijn eind: foto's van rond 1900 tonen een proper maar eenvoudig rechthoekig gebouwtje met maar eén bouwlaag. Waarschijnlijk was er sinds het vertrek van Beelaerts een gedeelte afgebroken of is er een verdieping vanaf gehaald. Het diende behalve als tabaksplanterswoning nog een tijdje als pension, tot de gronden van Remmerstein in 1907 werden gekocht door Martinus Cornelis Philipse. Hij liet de restanten van het herenhuis oplappen, maar het verbouwde geheel ging spoedig daarna in vlammen op. Ervoor in de plaats werd het nu nog aanwezige karakteristieke witte huis gebouwd. Philipse ging hier wonen, in afwachting van de bouw van een nieuw landhuis, in de bossen ten westen van het oorspronkelijke Remmerstein. Toen dit in 1912 klaar was, ging het witte huis, dat nu Klein-Remmerstein ging heten, onder andere heeft dienst doen als tuinmans- en rentmeesterswoning. Tegenwoordig maakt het geen deel meer uit van het landgoed. [38]

 

Tot slot: de duiventoren

Het laatste bouwwerk dat het oorspronkelijke Remmerstein nog een kasteelachtig voorkomen geeft is de duiventoren, die ongeveer op de plek van het oude Spijker staat. Wie denkt dat het ronde bakstenen bouwsel een overblijfsel is van het oude kasteeltje, komt echter bedrogen uit.

In de tijd van Beelaerts van Blokland was de plek van de toren leeg, getuige de kadasterkaart van 1832. Het zou ook merkwaardig zijn geweest dat een duiventoren vol met koerende beesten zo dicht bij het herenhuis zou hebben gestaan. Het torentje heeft tóch met het oude kasteel te maken, maar evengoed met iets heel prozaïsch: mest.

De mest van duiven was bij uitstek geschikt voor de tabaksteelt. Vele landgoederen in oost- en noord-Nederland verkochten in de negentiende eeuw de duivenmest uit hun duiventillen dan ook duur aan de tabakstelers in het oosten van de provincie Utrecht. Ongetwijfeld hadden veel tabakstelers in de streek graag een duiventil opgebouwd om zo de kostbare mest zelf te verzamelen. Het houden van duiven was echter vanouds een heerlijk recht, dat verbonden was aan een heerlijkheid of een landgoed: niet iedereen mocht zomaar een stel van deze dieren houden, die zorgden voor overlast in de vorm van duivenstront en leeggegeten akkers. Na de afschaffing van de heerlijke rechten werd in de jachtwet van 1807 alsnog bepaald dat er geen nieuwe duiventillen of -torens meer bij mochten komen zonder uitdrukkelijke toestemming van de koning. [39]

Hoe het de familie Sandbrink, vanaf 1849 eigenaar van Remmerstein, gelukt is om een dergelijke toestemming te krijgen is niet bekend. Een dergelijk recht was vanouds niet aanwezig: in de negentiende-eeuwse verkoopaktes wordt nooit een duiventil genoemd, noch het recht om duiven te houden. Maar het feit dat het Remmerstein een oude ridderhofstede was heeft misschien bij de aanvraag geholpen; het is misschien wel de reden dat het torentje op de plek van het kasteel staat. In ieder geval is de duiventoren pas rond 1890 van de negentiende eeuw gebouwd, in de drassige kuil die over was gebleven van de slotgracht rond het Spijker. In 1910 werd, mogelijk wegens verzakking, die toren afgebroken en vervangen door het huidige exemplaar. [40] Merkwaardig genoeg is ook die toren daarna ook weer verzakt. Het doet vermoeden dat de slopers van Remmerstein in 1820 de fundamenten van het Spijker erg grondig hebben verwijderd.

 

 

 



[1] Eric M.J. Blok et al., Herstelplan Remmerstein te Rhenen, Wageningen 2008, 11. Rapport vervaardigd door bureau SB4 te Wageningen, waarvoor het historisch onderzoek is gedaan door Janjaap Luijt te Utrecht.

[2] Pentekening van Louis Philippus Serrurier, naar Cornelis Pronk, HUA collectie Muller, inv. no. 1746-1. Prent van H. Spilman, naar J. de Beijer, HUA collectie Muller, inv. no. 1747.

[3] Spijker (latijn: spicarium) is een algemene aanduiding voor een stenen gebouw waarin graan werden bewaard. Vele hiervan zijn daarna uitgebouwd tot kasteel. Vergelijk ook het Duitse Speicher, dat "pakhuis" betekent.

[4] Blok, Herstelplan Remmerstein, 13-18.

[5] Dr. A.J. de Jong en C.L. van Otterloo, Genealogie en Heraldiek te Rhenen, Rhenen 1996.

[6] J.A. van der Loeff, "Cornelius van Engelen: agricultural pioneer in eighteenth-century Netherlands", in: Quarterly Bulletin of the International Association of Agricultural Librarians and Documentalists, nr 11 (1996), 30-32. Zie ook Meindert Evers, Begegnungen mit der deutschen Kultur: Niederländisch-deutsche Beziehungen, Würzburg 2006, 24.

[7] HUA, notarieel archief, notaris Dirk W. van Vloten 22-4-1772. Verkopers waren Michiel Antonij van Asch van Wijk, kanunnik in den capittule van oud Munster en Mr. Rudolph Hendrik Nahuijs, beiden wonende te Utrecht.

[8] HUA, Huisarchief Remmerstein inv. no. 5 en 6.

[9] J.C.M. Cox, "De Heeren van Alkmaer". Regeerders en regenten, vroedschap en raad 1264 - 2005, Alkmaar 2005. Online in te zien: http://www.alkmaar.nl/gemeente/stad/herenvanalkmaar.pdf

[10] H. P. Deys, " 60/400 jaar jaar Heimerstein", in: Oud Rhenen, 7 (1988), nr. 3, 1-32, aldaar 5.

[11] A.J. van der Aa, Nieuw biographisch, anthologisch en critisch woordenboek van Nederlandsche dichters.

Tweede deel, Amsterdam 1845, 240.

[12] J. te Winkel, De ontwikkelingsgang der Nederlandsche letterkunde. Deel 6: Geschiedenis der Nederlandsche letterkunde in de eerste eeuw der Europeesche staatsomwentelingen (1), Haarlem 1925, 126.

[13] HUA, trouw- en begraafregister Rhenen.

[14] A. Loosjes et al., Hollands Arkadia of wandelingen in de omstreeken van Haarlem, Haarlem 1804-1805, 363-364. Geciteerd in: Christian Bertram, Noord-Hollands Arcadia. Ruim 400 Noord-Hollandse buitenplaatsen in tekeningen, prenten en kaarten uit de Provinciale Atlas Noord-Holland, Alphen aan den Rijn 2005, 8.

[15] HUA, Huisarchief Remmerstein inv. no. 1, 18.

[16] HUA, Huisarchief Remmerstein inv. no. 3; hierin het pleidooi namens Van Dorsten tegen Van Schaik.

[17] HUA, Huisarchief Remmerstein inv. no. 3; hierin het pleidooi namens Van Dorsten tegen Van Schaik.

[18] Blok, Herstelplan Remmerstein, 19.

[19] HUA, Huisarchief Remmerstein inv. no. 13.

[20] HUA, Huisarchief Remmerstein inv. no. 2.

[21] HUA, Huisarchief Remmerstein inv. no. 3.

[22] Blok, Herstelplan Remmerstein, 19.

[23] HUA, Huisarchief Remmerstein inv. no. 20.

[24] HUA, Huisarchief Remmerstein inv. no. 20.

[25] HUA, Huisarchief Remmerstein inv. no. 28

[26] HUA, Huisarchief Remmerstein inv. no. 4.

[27] HUA, Huisarchief Remmerstein inv. no. 3; hierin het pleidooi namens Van Dorsten tegen Van Schaik.

[28] HUA, Huisarchief Remmerstein inv. no. 20.

[29] HUA, Huisarchief Remmerstein inv. no. 4.

[30] HUA, Huisarchief Remmerstein inv. no. 3.

[31] HUA, Huisarchief Remmerstein inv. no. 3.

[32] HUA, Huisarchief Remmerstein inv. no. 20, brief De Vaal dd. 23-4-1819.

[33] HUA, Memorie van successie kantoor Utrecht dd. 17-02-1824.

[34] HUA, Huisarchief Remmerstein inv. no. 4, brief Van Dorsten dd. 15-4-1820.

[35] P. Terlouw, Kastelen en buitenplaatsen op en om de Utrechtse Heuvelrug, Alphen aan den Rijn 1996, 87. Geciteerd in: Blok, Herstelplan Remmerstein, 21.

[36] Volkstelling Rhenen 1830 en 1840. Online te raadplegen op http://www.oudrhenen.nl

[37] HUA, Memorie van successie Willem Anne Beelaerts van Blokland, 22-10-1849 te Rhenen.

[38] Werkgroep kadastrale atlas provincie Utrecht, Rhenen in 1832 : grondgebruik en eigendom, Utrecht 2002, 50.

[39] A.I.J.M. Schellart, "Duiventorens en duiventillen", in: Spiegel der historie, 1968, 424-431, aldaar 425.

[40] Blok, Herstelplan Remmerstein, 24.

06 127 218 71
info@roelmulder.nl

KvK 11068039
Bank NL17 INGB 0007 5348 68
BTW NL-189844103B01